maandag 1 februari 2016

Badplaats Noordwijk 150 Jaar Jong, Engelenkopje uit Noordwijk Binnen

Na al het oorlogsgeweld gepubliceerd in de blog Noordwijkse Huizen van de voorgaande week,  gevolgd gisteren door het lieflijke koorgezang in de oudste - aan Sint Jeroen- gewijde kerk van Noordwijk Binnen, volgt vandaag het verhaal van het Engelenkopje, opgeslagen als museale schat in de Lakenhal te Leiden......dat is.......als al mijn bronnen allemaal correct zijn.  Er zingt het gerucht rond de kerk dat er meer brokstukjes van bestaan......maar waar?

Het Engelenbeeld in de lakenhal.
In December 1935 werd de Lakenhal verrijkt met een Engelenbeeld, afkomstig uit de oude St. Jeroenskerk, thans Ned. Herv. Kerk te Noordwijk Binnen. Ofschoon dit beeld in de dagen van den beeldenstorm deerlijk is geschonden - de vleugels en de armen zijn afgebroken en slechts borst en hoofd zijn over - is het fragment van zoo sublieme schoonheid, dat we er een korte beschouwing aan wijden. Men weet, dat de kerk te Noordwijk in 1429 officieel door Bisschop Sweder tot bedevaartsplaats werd verheven, en toen natuurlijk schooner werd ingericht. Men weet verder, dat in 1449 een brand uitbrak, die de bekapping en de glasramen verwoestte en ook van binnen veel schade aanrichtte. Door een beschikking van Filips van Bourgondië werden de parochianen echter in staat gesteld, hun heiligdom in grooteren luister te herstellen en zelfs te vergrooten. Het is niet zeker of het engelenbeeld van voór den brand of van onmiddelijk daarna dagteekent, doch het is in ieder geval uit de eerste helft der 15de eeuw, vervaardigd door een zuidelijken beeldhouwer. Reeds de omstandigheid, dat Noordwijk op de bizondere bescherming van den kunstzinnigen vorst mocht rekenen en dat Vlaanderen tijdens zijn heerschappij het kunstzinnig centrum van West-Europa was, zou hierop kunnen wijzen. Sterker is evenwel de volgende overweging. Naar de formatie vertoont het kopje sterke overeenkomst met de koppen der zingende en musiceerende engelen van Jan van Eyck, met diens teekening van de H. Barbara, met diens ,,Madonna” van Kanunnik van de Poele. We zien daar steeds, hoe het haar door een hoofdband, veelal in het midden versierd met een kruisje, een kroontje of een bloemvorm, boven voorhoofd en kruin strak wordt gehouden, terwijl het langs de slapen in rijke krullen naar beneden golft. Dit is, wanneer het kapsel niet schuil gaat onder een huif of muts, een typische ,,mode” voor de eerste helft der 15de eeuw. Deze groote overeenkomst welke:het kapsel van het engelenbeeld vertoont met de genoemde voorbeelden van Jan van Eyck, wijst wel zeer duidelijk op een Zuidelijken meester. En evenals de engelen van Jan van Eyck is het een ideaalkopje, waaraan geen bepaald mode1 ten grondslag ligt. De beeldhouwer schiep naar het ideale beeld van een engel, dat in zijn ziel leefde. Daarvoor had hij geen menschelijke modellen noodig, terwijl anderzijds juist in dien tijd de schilderkunst naturalistische tendenzen begon te vertoonen. Hoe zeldzaam fraai is de ronding van hals, kin en wangen, de edele spanning van het voorhoofd. En let eens op de uitdrukking van kinderlijke onschuld en tegelijkertijd extatische vroomheid in dit boeiend aangezicht. De oogen, onder de nobele welving der wenkbrauwen schijnen over de zondige wereld heen in de verte te kijken. En toch schijnt van dit aangezicht een lieflijkheid af, die verkwikt. Het is niet de straffe, strenge, heiligheid, die vrees en schrik inboezemt, uit den Romaanschen tijd; het is de heiligheid van ambergeurende zoetheid, die ons tegemoet slaat uit Ruusbroeck’s Geestelijke Bruiloft; de heiligheid, die opheft naar de regionen van het licht, de Gothieke verzinnebeelding der heiligheid. Beschouw het kleine, edelgevormde mondje, dat de puurheid van Gods nabijheid schijnt te proeven en als gereed is, om een goede boodschap te uiten. En boven dat mondje kunnen we ons gemakkelijk een fijn en edel gevormd neusje denken. Het gemis daarvan, doet aan de expressie van het geheel niets af. De plaatsing van het kopje op het ietwat schuin naar voren gewende lichaam werkt mede tot de charme. Er gaat van dit beeld een buitengewone bekoring uit. Het boeit, het laat U niet los. Met welk een zorg en liefde heeft die beeldhouwer ook de golven van het haar, den haarband, de plooienval van den mantel en de kraag met het fijne Gothische versierings motief bewerkt. Het geheel is een prachtig voorbeeld, hoe een laat-Gothisch beeldhouwer uit het harde zandsteen-materiaal een beeld wist te beitelen, dat in wezen en expressie een ontkenning der materie is. N. J. SWIERSTRA

bron Leidsch Jaarboekje1936

Volgt nu de aflevering uit Noordwijkse Huizen van:

woensdag 21 november 2012


Engelenkopje

Na het gruwelijke verhaal van gisteren over de Moord in Noordwijk, vandaag maar iets heel erg liefs: het verhaal van het Engelenkopje. Afkomstig uit de Oude Jeroenskerk in Noordwijk is het ooit als museale schat verhuisd naar Museum de Lakenhal in Leiden.
"Men weet, dat de kerk te Noordwijk in 1429 officieel door Bisschop Sweder tot bedevaartsplaats werd verheven, en toen natuurlijk schooner werd ingericht. Men weet verder, dat in 1449 een brand uitbrak, die de bekapping en de glasramen verwoestte en ook van binnen veel schade aanrichtte. Door een beschikking van Filips van Bourgondië werden de parochianen echter in staat gesteld, hun heiligdom in grooteren luister te herstellen en zelfs te vergrooten. Het is niet zeker of het engelenbeeld van vóór den brand of van onmiddelijk daarna dagteekent, doch het is in ieder geval uit de eerste helft der 15de eeuw, vervaardigd door een zuidelijken beeldhouwer."
"In December 1935 werd de Lakenhal verrijkt met een Engelenbeeld, afkomstig uit de oude St. Jeroenskerk, thans Ned. Herv. Kerk te Noordwijk Binnen. Ofschoon dit beeld in de dagen van den beeldenstorm deerlijk is geschonden - de vleugels en de armen zijn afgebroken en slechts borst en hoofd zijn over - is het fragment van zoo sublieme schoonheid, dat we er een korte beschouwing aan wijden."
Een liefdesverklaring is de beschrijving van het Engelenhoofd geworden, een 'Lovesong' van de eerste orde!
Uit die beschrijving door N.J. Swierstra [Leidsch Jaarboekje 1935-1936/ nummer 28] het volgende:
"De beeldhouwer schiep naar het ideale beeld van een engel, dat in zijn ziel leefde."
  1. Hoe zeldzaam fraai is de ronding van hals, kin en wangen, de edele spanning van het voorhoofd.
  2. De oogen, onder de nobele welving der wenkbrauwen schijnen over de zondige wereld heen in de verte te kijken.
  3. Beschouw het kleine, edelgevormde mondje, dat de puurheid van Gods nabijheid schijnt te proeven
    en als gereed is, om een goede boodschap te uiten.
  4. En boven dat mondje kunnen we ons gemakkelijk een fijn en edel gevormd neusje denken. Het gemis
    daarvan, doet aan de expressie van het geheel niets af.
  5. ook de golven van het haar, den haarband, de plooienval van den mantel en de kraag met het fijne Gothische versierings motief bewerkt."
Vergeet u vooral niet het originele artikel  nog even er op na te lezen!